Zijn ogen zijn nog gesloten als ik wakker wordt en ik voel zijn warme adem tegen mijn schouder. Hij snurkt een beetje.
De kamer is een prachtig stilleven wat voor mijn gevoel typerend is voor de 21e eeuw. Het ochtend zonnetje schijnt door het dakraam en ondanks dat daar een kussentje voor staat, verlicht het hardnekkige zonnetje de hele kamer.
Zo in het licht ziet het beeld er nog charmanter uit. Alsof er vannacht een prostituee op bezoek is geweest, ligt er een spoor van kledingattributen richting het bed. Het bed dat nu ineens weer heel sereen lijkt.
Ik kijk naar hem, ik weet dat hij dat vervelend vind maar ik kan het toch niet laten. Hij ziet er zelden zo tevreden en rustig uit.
'Je doet het weer..' hoor ik hem mompelen en voor ik het weet lig ik giebelend onder hem te krioelen. Zijn vingers (te vergeefs) zo veel mogelijk ontwijkend.
Het komt zelden voor dat we voor het middaguur samen, fris en fruitig de deur uit gaan. Maar vandaag hebben we een missie. Dit is onze laatste normale dag samen dus daar willen we alles van maken.
We zitten naast elkaar in de auto, jij mopperend over mijn rijstijl, ik meezingend met de radio. Ons nummer.
'Stoned in paradise shouldn't talk about it.'
Na alle romantiek van gister lijken we te zweven. We kunnen het wel, elkaar gelukkig maken. Alleen nu nog proberen te focussen op de weg. Ik heb geen idee waar ik heen moet. Hij legt zijn hand op mijn knie en even is het gewoon goed.
'Nu we de auto verderop hebben geparkeerd kunnen we net zo goed een andere route lopen, komt vast wel goed.' Ik zie je voor me lopen over de meest onmogelijke paden. Je doet het lekker klungelig alsof je je druk maakt om mijn priemende ogen in je rug terwijl mijn focus blijft liggen op je schouders in dat strakke zwarte blousje. Je lijkt een stuk soepeler te lopen als ik alleen maar let op je schouders die iedere evenwichtsverstoring opvangen.
We lopen door weilanden, de modder die aan je mooie suède blauwe schoenen blijft plakken. We schrikken van een kudde koeien die ineens een meter voor ons beschut lijken te staan. Je plukt een bloem voor in mijn haar. Na een tijdje lopen vinden we een plekje waar al jaren geen mensen meer lijken te hebben gelopen. Tussen de heerlijk ruikende bloemen gaan we op de grond zitten. Rupsen spotten en aardbeien eten. Ik hou de hele tijd je hand vast, jezus wat zijn we klef geworden.
We praten een beetje over de avond daarvoor met het slotje en sneeuwwitje. Ergens neemt de pret het over van de gêne. We lachen en blozen en kunnen niet van elkaar afblijven. Je vraagt me of we dit niet ons plekje kunnen maken. We spreken af dat als het een keer fout gaat tussen ons we elkaar daar kunnen ontmoeten. Dan komen de herinneringen aan deze dag wel weer terug en dan komt alles altijd weer goed.
De dag staat glashelder in m'n hoofd gegraveerd. De precieze plek? Een grote roze wolk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten