maandag 9 januari 2017

Het etentje

Het is een excentrieke geur, de mengeling van aftershave en zweet wanneer je net van de fiets afstapt om me te omhelzen.
Om me nog de beste wensen te geven.
Het is de geur van geluk.
De geur van iets wat je van de één op de andere dag kunt verliezen.

Je ogen zijn dof, omlijst door rimpels van nachtenlang wakker liggen.
Een blos van de kou kleurt je wangen pastelroze.
Een glimlach doorbreekt je strakke gezicht.
Een poging mij gerust te stellen voor wat gaat komen.

Het geluk heeft je de laatste maanden teleurgesteld, waardoor je ineens een stuk ouder lijkt geworden.
Je houd je sterk door je lijf in al zijn lengte te strekken.
Leunend op je linker heup met je handen in je zakken probeer je een zelfverzekerde, ontspanne indruk te maken.
De trilling in je stem bevestigd het tegendeel.

Je besluit je aandacht te richten op anderen door met hen het gesprek aan te knopen, terwijl je ogen mij continu in de gaten houden.
Je volgt de lijnen van mijn lichaam, mijn gefriemel met mijn handen, het onstabiele loopje.
Ik voel je beoordelende blik branden op mijn huid.
Een tinteling, met deze harde koude wind.
In mijn hoofd spelen alle scenario's van jouw mogelijke gedachten zich af op een groot filmdoek.
Meer dan gissen kan ik niet doen.

Wanneer we naar binnen lopen voel ik je ogen branden in m'n rug.
Ik ben zelfbewust van elke beweging die ik maak.
Je wacht subtiel af welke stoel ik pak, om vervolgens zelf plaats te nemen op de stoel die de meest afstand creëert.
Veilig.
Terwijl ik praat met anderen blijf je me observeren.
Het maakt me ongemakkelijk, kwetsbaar.
Je aanwezigheid heeft een invloed op mijn volledige zijn.

Wanneer een ober langs komt om de drankjes op te nemen, valt het je op dat je als enige alcohol besteld.
Je controleerd nog even of ik wel wat heb besteld om me vervolgens vragend aan te kijken.
Ik negeer je blik om te kunnen focussen op de andere mensen aan onze tafel.
Ik probeer mijn aandacht van je weg te trekken.
Ik wil me vanavond niet door jou laten beheersen.

Tijdens het eerste gerecht vragen mensen naar mijn relatie.
Ik zie je schouders een beetje zakken, je kijkt verdwaald om je heen in de hoop je ergens anders op te kunnen focussen.
Je maakt je klein.
Alsof je zou willen dat je op dit moment zou kunnen verdwijnen.
Ik wil je geen zeer doen en probeer mijn reacties kort en nietszeggend te houden.
Het besef dringt pas laat door bij de vragenstellers, waardoor ik je vanaf dat moment kwijt ben.

Ik ben opgelucht als de vragen stoppen maar ik weet dat ik te laat ben.
Alles aan je veranderd.
Je leunt naar voren om je arm op je bovenbeen te leggen.
Je vaste 'nonchalante' houding wanneer je jezelf beter probeert voor te doen dan je je voelt.
Je laat me links liggen en besluit over je vriendin te beginnen.
Niet dat iemand je ernaar heeft gevraagd.
Je probeert me te overtreffen, te laten zien dat het bij jou beter gaat, dat je beter af bent zonder mij.
Alles aan je verraad het tegendeel.
De lichte trilling in je stem, de rode vlekken in je hals, het overdreven optimisme.
Ik zou voor jou willen dat je het niet hoefde te spelen.

Ik loop naar buiten voor een sigaret, ik wil deze situatie laten bezinken, het uitschreeuwen en tegen mijn mede roker alles opbiechten wat er omgaat in mijn hoofd.
Ik besluit mijn mond te houden, professioneel te blijven en te praten over nietszeggende onderwerpen die ons beide niet echt interesseren, maar een stilte voorkomen.

De gesprekken aan tafel zetten zich voort, je besluit je op één iemand te richten.
Te vertellen over werk en wonen, de veilige onderwerpen in zo'n gezelschap.
Ik probeer mee te luisteren tot ik door heb dat iemand tegen mij aan het praten is.
Ik schraap mijn energie bij elkaar om het te volgen en gerichte vragen terug te stellen.
Ik vind het gesprek interessant en ik weet dat ik hier in een andere setting nog uren over door zou kunnen praten.

Ik voel me ongemakkelijk alsof ik niet in dit lijf zit maar er ergens boven zweef.
Alsof ik totaal geen controle heb over mezelf of deze situatie.
Ondertussen negeer je me volledig en lijk je op te gaan in je gesprek.
Alsof ik je zoveel zeer heb gedaan dat ik niet meer je aandacht waardig ben.

Pas als we het nagerecht bestellen kijk je me strak aan.
Je vraagt of ik koffie wil.
Nu je weet dat je mijn volledige aandacht hebt, besluit je gelijk een toetje to go te bestellen.
Daar had je vriendin om gevraagd zeg je erbij.
Alles in mij staat roodgloeiend.
Waarom doe je dit? Waarom wil je me opzettelijk zo kwetsen?
Ik probeer je opmerking te negeren, zoals jij dat begin van de avond deed. Terwijl ons gezelschap er enthousiast op reageert.
Wat ben je toch lief.

Ik ben opgelucht als ik buiten sta.
De koude wind op m'n gezicht.
Mijn vingers trillen ervan en ik moet opletten dat de sigaret er tussen blijft balanceren. Iedereen neemt langzaamaan afscheid maar wij blijven een beetje dralen.
Alsof jij dezelfde hoop hebt als ik om nog even alleen over te blijven.
Even een moment met z'n tweeën te zijn en te kunnen praten.
We zijn niet de enige die dralen.
Wanneer er gevraagd word of ik samen terug wil fietsen kan ik moeilijk nee zeggen.
Je besluit hierop te eindigen met een steek. 'Ik moet inderdaad ook maar eens naar huis. Mijn vriendin wacht op haar toetje'.

Je laat me achter met een steen in mijn buik en alleen nog je geur na een omhelzing. De geur van iets wat je van de één op de andere dag kunt verliezen.